Mariapia Bonanate over Etty Hillesums verlossende dagboek

In het onderstaande artikel Mariapia Bonanate over Etty Hillesum bespreek ik haar in 2012 verschenen boek Io sono qui – letterlijk: Ik ben hier. Zij getuigt erin hoe zij dankzij Etty’s dagboek een zware tijd doorkwam. Het gezin van de Turijnse journaliste Mariapia Bonanate werd in het begin van de 21ste eeuw getroffen door een zeer ernstig ziektegeval. Etty Hillesums dagboek speelde een doorslaggevende rol bij Bonanate’s inzet om het leed dat haar trof de baas te worden.

Autobiografisch

Io sono qui mag dan een autobiografisch karakter hebben, het volgt de strenge editingregels van een grote uitgever als Mondadori. En het resultaat mag er wezen: een efficiënt geschreven tekst, met bij wijlen poëtische tinten

Mariapia Bonanate over Etty Hillesum
Het boek van Mariapia Bonanate.

en een heldere structuur. Het zeer leesbare boek bevat negentien hoofdstukken van gelijkmatige lengte en wordt voorafgegaan door een inleiding en afgesloten met een nawoord. Dit alles in 116 pagina’s en zonder noten of verwijzingen. De hoofdstukken hebben de vorm van een brief en beginnen met de aanhef: “Dag Etty”. Alleen hoofdstuk 18 over Auschwitz – “L’ultima stazione” – begint met: “Hier ben ik dan, Etty”. De schrijfster vertelt in deze ‘brieven’ aan Etty Hillesum wat haar is overkomen. Zij citeert met grote regelmaat uit het dagboek met effect dat de ‘aanwezigheid’ van Etty Hillesum voelbaar wordt.

De betekenis van Io sono qui omvat meer dan het hierboven vertaalde “Ik ben hier”. We stellen vast dat het ‘ik’ verwijst naar de drie belangrijkste personages die in het boek voorkomen. Ten eerste de zieke echtgenoot. Dan de schrijfster en ten slotte Etty Hillesum. Zo gelezen verwerft het persoonlijke voornaamwoord ook de existentiële connotatie van het “ik besta”. Mogen we dit geschrift interpreteren als een overwinning van de dood? Door – zoals we nog zullen zien – Etty Hillesum in Auschwitz te bezoeken en daar naast haar te knielen, creëert de auteur een bijzonder krachige narratieve suggestie. Zelfs een door de wol gewassen lezer kan zich slechts met moeite onttrekken aan dit mechanisme van identicatie, van ‘enactment’.

Inspiratie

De “Introductie” begint met: “Je weet heel goed, dat ik heb geaarzeld over ons nieuwe leven te schrijven”. Zij richt zich tot haar echtgenoot, die in 2006 het slachtoffer werd van het Locked-in-syndroom. Sinds 2007 wordt hiervoor ook wel de metafoor ‘de vlinder in het duikerspak’ gebruikt. De directe verwijzing is naar het boek Le scaphandre et le papillon van de door dezelfde ziekte getroffen Franse journalist Jean-Dominique Bauby. Julian Schnabel maakte er in 2007 de gelijknamige film over.

De schrijfster stelt nu, dat zij via deze metafoor tot het besef kwam dat “… het leven en de dood onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Ze vullen elkaar aan. Maar wat is het leven, en wat is de dood?” (6) Deze problematiek relateert zij aan het dagboek van Etty Hillesum.

Leven en dood

Lezers van Hillesums dagboeken herkennen dit thema moeiteloos. Zo schijft zij in de zomer van 1942: “Men moet de dood accepteren als bij het leven behorende, ook de vreselijkste dood.” (Het Werk, 485, 2 juli 1942) De volgende dag werkt zij het onderwerp verder uit:

Met: ‘met het leven afgerekend’ bedoel ik: de mogelijkheid van de dood zo absoluut in m’n leven opgenomen, mijn leven a.h.w. verruimd met de dood, met het onder de ogen zien en aanvaarden van de dood, van de ondergang, van iedere soort van ondergang, als behorende bij dit leven. Dus niet a.h.w. van dit leven nu al een stuk te offeren aan de dood, door de angst van de dood en het niet aanvaarden van de dood, door dat niet aanvaarden en door al die angsten hebben de meesten nog maar een armzalig en verminkt stukje leven overgehouden, wat nauwelijks nog leven te noemen is.

Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, leeft men niet een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven. (Het Werk, 488, eerste dagboekaantekening van cahier 10, 3 juli 1942.)

Etty Hillesum schrijft deze overwegingen over de dood in haar dagboek naar aanleiding van Julius Spier. Die blijkt in de zomer van 1942 ernstig ziek. Ze zijn dus niet te herleiden op de deportaties en het lot dat de Joden in het Oosten wachtte.

Gebruikte dagboek versie

Het eerste convooi uit kamp Westerbork naar Auschwitz zou op 15 juli 1942 vertrekken. Hillesum begon op die dag te werken bij de Joodse Raad. Deze contextuele elementen zijn niet af te leiden uit de versie van Hillesums dagboek die Mariapia Bonanate kende en las in de jaren voorafgaande aan de ziekte van haar echtgenoot. Zij gebruikte voor haar boek de door Jan Geurt Gaarlandt samengestelde bloemlezing Het verstoorde leven. De Italiaans versie was van de Turijnse Chiara Passanti en in 1985 gepubliceerd als Diario 1941-1943.

Uit die versie citeert Bonanate enkele tientallen malen (zonder verwijzing naar de pagina). Bonanate kon van de integrale Italiaanse editie geen gebruik maken, omdat die pas in november 2012 verscheen. Haar boek kwam zes maanden eerder op de markt.

Een stem

De motivatie om het boek te schrijven kwam van buiten, van de bevriende alpinist en schrijver Francesco Bevilacqua. Hij zette haar onder druk:

Je moet dat boek schrijven. Het ligt op de bodem van je ziel waar jouw leven en dat van Etty met elkaar zijn verweven in een spiegelspel dat jou echter niet meer toebehoort. Neem een voorschot op de eeuwigheid waarin zij reeds leeft. Van jullie innerlijke samenspraak moet iedereen kennis kunnen nemen. Geef haar een stem, laat haar opnieuw in het leven aanwezig zijn. (114).

En dit is nu precies wat de schrijfster Bonanate in haar boek probeert te doen. Zij wil Etty Hillesum een stem te geven. Nu lukt dat slechts ten dele. Al lezende wordt het namelijk duidelijk dat de zorgen van de schrijfster het wezenlijke van het verhaal uitmaken. Zo beschouwt, voldoet de aanwezigheid van het persoonlijke voornaamwoord ‘ik’ in de titel aan de verwachtingen.

De toon wordt gezet door het eerste hoofdstuk. De schrijfster vertelt over haar op z’n kop gezette wereld en het lijden dat haar treft. En dat overkwam ook Etty Hillesum. Bonanate citeert de volgende zin uit Hillesums dagboek:

Ik zeg, dat ik me uiteengezet heb met “Het Lijden der Mensheid” (ik griezel nog steeds van die grote woorden). Maar dat is het toch eigenlijk niet. Ik voel me veeleer een klein slagveld, waar de vragen of een enkele vraag van deze tijd uitgevochten wordt. Het enige wat je kunt doen, is je deemoedig ter beschikking te stellen en jezelf tot slagveld te laten maken. (Het Werk, 67)

Eén van de procedures van de schrijfster is dit spiegeleffect: voor een lijdenservaring van de auteur wordt een gelijksoortige ervaring in Hillesums dagboek gezocht.

Lijden

De sleutelterm in het boek van Bonanate is “lijden”. Zij poneert als haar eigen ervaring dat het ‘lijden’ geen woorden nodig heeft en niet meer wenst dan een samen zijn met de persoon die lijdt. In deze formulering wordt ‘lijden’ bijna gepersonifieerd. De afwezigheid van woorden, anders gezegd de stilte, is niet toevallig in het verhaal geslopen. Een kenmerk van de ziekte van haar echtgenote is dat hij niet meer kan spreken. De volgende stap in de argumentatie zet de schrijfster door terug te grijpen op de Zoon van God die verkoos samen te zijn met zijn mensen, met hun lijden dat Hij op zich nam.

We treffen deze drievoudige argumentatiewijze aan in de rest van de hoofdstukken: het lijden van de hoofdpersoon, dat van Etty Hillesum en ten derde de verlossing van het lijden dat wordt geplaatst in een transcendent Godsbegrip. Hoe ver dat kan gaan, komt in de laatste zin van hoofdstuk 17 tot uitdrukking: “De cirkel sluit zich, lieve Etty, niets wordt vernietigd en ook het onzegbare lijden van de tragedie van de Sjoa bevrijdt zich in een hemel zonder grenzen van tijd en van ruimte.” (98).

Met andere woorden: gaat op in het grenzenloze, dat wij in navolging van Mariapia Bonanate met een gerust gemoed mogen interpreteren als de Oneindige, als haar christelijke God, of zoals zij op veel plaatsen in haar tekst schrijft: “la Presenza”, de Aanwezige.

Auschwitz-Birkenau

Na de zojuist geciteerde zin begint hoofdstuk 18 waarin de schrijfster verslag doet over haar bezoek aan Auschwitz-Birkenau. Voor sommige Hillesum lezers gaat de schrijfster hier wellicht een stapje te ver. Wij weten immers niets over Hillesums verblijf in Auschwitz. Zelfs niet de datum van haar dood. Maar laten we eens nagaan hoe zij dit uitwerkt.

In dit hoofdstuk – veruit het langste – brengt Bonanate de Sjoa ter sprake. Het zou ondenkbaar zijn dit onderwerp niet te behandelen. In het eerste deel bespreekt zij het transport dat op dinsdag 7 september 1943 uit kamp Westerbork vertrekt. Het valt op dat zij de term ‘il calvario dei trasferimenti’ (99) –  letterlijk: ‘de lijdensweg van de over- of verplaatstingen’ gebruikt. Het woord deportaties komt in haar tekst niet voor. Ondanks de vreselijke uren vóór het vertrek van het convooi was Hillesum volgens Bonanate nog “in staat te glimlachen” (100).

Vervolgens citeert de schrijfster de episode van de briefkaart aan Christine van Nooten. Etty Hillesum wierp de kaart uit de trein. Bedoelt is de kaart met het beroemde citaat “De Here is mijn hoog vertrek”.  De verschuiving van het discours naar het religieuze niveau is hiermee voltrokken. De auteur kan verder zinnen schrijven als: “Het is deze Heer die ons [zijzelf en Hillesum] aan de hand neemt en zal leiden in deze uitgestrekte, droge en verlaten vlakte, ver van de wereld, waar duizenden (sic) mensen zijn gestorven.” (101), en: “Ik ben naast jou geknield en samen met jou heb ik gebeden…” (101).

De gaskamer

Dan volgt een ideële rondgang door de barakken van Auschwitz waarbij wordt aangegeven welke verschrikkingen er plaats hadden. Daarbij stelt de auteur ook het bezoek van Benedictus XVI aan dit kamp aan de orde, waarbij hij zei dat alleen een ‘ontsteld zwijgen’ hier op zijn plaats kon zijn. Bij haar rondgang door de barakkken maakt Bonanate tevens gewag van het lot de franciscaner monnik Maximiliaan Kolbe, die zij met Etty Hillesum in verband brengt: “Het mag absurd zijn, Etty, dat uit deze oneindige zee van lijden, die nooit door woorden kan worden naverteld, de gelukszaligheid en de luister van twee figuren als pater Kolbe en jij zijn ontsprongen.” (104).

De laatste etappe van de rondgang door het kamp betreft Birkenau. Daar bevindt zich de enige van de vier gaskamers waarvan de muren nog overeind staan. Daar volgt de schrijfster het parcours waar ook de slachtoffers van de nazi’s toe werden gedwongen. Aan het einde wachtte hen de dood. Zij schrijft, dat zij heeft geknield in de badruimte waar de laatste “handeling van ontmenselijking” werd voltrokken, Zij richt haar ogen ten hemel en ziet: “jullie allen … die samen met de Joden de dood hebben gevonden in de nazistische Apocalyps: de zigeuners, de gehandicapten, de homoseksuelen, de geestelijk gestoorden, de politieke gevangenen.”

Kathedraal

En zij vervolgt: “Deze gaskamer … is de grootste kathedraal ter wereld”, die zij verder benoemt met de woorden “Heilige plaatsen, plaatsen van de ziel” (105). De rondgang wordt afgesloten met het bekende citaat van Etty Hillesum van 10 juli 1942:

De ene keer is het een Hitler en de andere keer voor mijn part Iwan de Verschrikkelijke, […] en een andere keer oorlogen, of de pest en aardbevingen en hongersnood. In laatste instantie gaat het er om hoe men het lijden, dat toch essentieel aan dit leven is draagt en verdraagt en verwerkt en dat men een stukje van z’n ziel ongeschonden bewaren kan door alles heen. (Het Werk, 510).

Lijden

Het is vooral het punt van het lijden waarmee de schijfster Bonanate instemt, of zoals zij het formuleert: “hoe men erin slaagt met het lijden samen te leven (convivere)”. Het zal de lezer zijn opgevallen, dat in dit citaat de volgende zinsnede ontbreekt: “en de ene eeuw is het de inquisitie”.

In de versie van het dagboek die Bonanate heeft gebruikt komt deze zinsnede niet voor, omdat hij ook in Het verstoorde leven ontbrak en dus niet kon worden vertaald door Chiara Passanti. Het citaat zonder ‘inquisitie’ blijkt evenwel uitstekend te passen in de opzet van dit boek, namelijk om Etty Hillesum in de sfeer van het katholieke Christendom te brengen.

Aangezien ik deze lange recentie heb geschreven gedurende de dagen van de Joodse en de Christelijke Paasdagen, die in dit jaar 2014 samenvallen, wil ik de lezers het citaat waarmee dit hoofdstuk afsluit niet onthouden: “Voor we afscheid namen hebben we twee kaarsen boven aan de traptreden gezet, opdat de belofte van de wederopstanding niet zou uitdoven.” (106). En met deze afsluitende zin wordt tevens de dubbele betekenis van de titel van dit hoofdstuk: “L’ultima stazione” duidelijker: het woord ‘stazione’ kan in het Italiaans immers zowel betrekking hebben op een trein- of metrostation, als op de één van de kruiswegstaties.

Ten slotte dit. Van Etty Hillesums Joodse achtergrond is in dit boek geen spoor te bekennen.

Aantekeningen bij Mariapia Bonanate over Etty Hillesums handreiking

  • Mariapia Bonanate, Io sono qui: Il mistero di una vita sospesa. Milaan: Mondadori, 2012.
  • Ferdinando Castelli S.I., “Il mondo in una stanza. «Io sono qui», di Mariapia Bonanate”, in La Civiltà Cattolica, 2012, IV, pp. 377-383.
  • Etty Hillesum, Het Werk, 1941-1943. Uitgegeven onder redactie van Klaas A.D. Smelik. Tekstverzorging door  Gideon Lodders e Rob Tempelaars. Zesde herziene en aangevulde druk, Amsterdam, Uitgeverij Balans, 2012.
  • Aanvulling: zie hier over de zevende druk, die verscheen in 2021.