Aafjes Schildpaddenfontein in Rome. Een verhaal uit 1969

De Romeinse fonteinen hebben op bezoekers van de stad altijd grote indruk gemaakt. Ook de in Amsterdam geboren schrijver Bertus Aafjes (1914-1993) was gevoelig voor hun schoonheid. Hij stak zijn fonteinenliefde niet onder stoelen of banken. Het onderstaande fragment is afkomstig uit het verhaal ‘De fonteinen van Rome’, dat hij schreef in mei 1969, tijdens of na een bezoek aan Rome. Over Aafjes Schildpaddenfontein in Rome gaat onderstaande post.

De Schildpaddenfontein van Bertus Aafjes

De unieke Schildpaddenfontein in Rome.
Fragment fontein

Vier naakte knapen leunen achteloos tegen de steel van een paddestoelvormige fontein. Met de ene hand houden zij een dolfijn bij de staart, op wiens kop zij hun voet geplant hebben. Met de andere hand tillen zij een schildpad omhoog naar de bekkenrand om het dier te laten drinken. De vier levensgrote bronzen efeben zijn in houding en gebaar van zulk een natuurlijke bevalligheid dat de toeschouwer onwillekeurig aan Rafaël denkt. De Romeinse volksmond schrijft het ontwerp dan ook aan Rafaël toe. Dit ten onrechte. De fontein werd in 1585 vervaardigd door Taddeo Landini, vermoedelijk naar een ontwerp van Giacomo della Porta. […]

De oorspronkelijke schets van de Schildpaddenfontein gaf de vier efeben geen schildpadden in de hand. Waarschijnlijk moesten zij vier dolfijnen omhoog tillen en deze als het ware over de bekkenrand in het water laten glippen. Maar de dolfijnen werden niet toegevoegd en bijna een eeuw lang maakten de knapen een slag in de lucht en zaten met leeg gebarende hand rond de fontein.

Toen vulde een geniaal man, Bernini vermoedelijk, deze met een schildpad: het kleine logge dier schijnt met wonderbaarlijke

Aafjes Schildpaddenfontein in Rome. Een verhaal uit 1969

behendigheid over de bekkenrand te klimmen – als men goed toeziet is het reeds aan de vingertoppen van de jongenshand ontglipt – en dit geeft iets onzegbaar vrolijks aan deze fontein, die de belichaming is van het begrip eeuwige jeugd, maar terzelfder tijd gestalte geeft aan de vergankelijkheid van de inhoud ervan. […]

Vanzelfsprekend vertellen de Romeinen van deze charmante fontein een hunner charmantste verhalen. Aan deze Piazza Mattei staat een der vele Mattei-paleizen, waarin eens de hertog van Mattei woonde, de rijkste man van de Eeuwige Stad. Hij was een hartstochtelijk speler en verloor vaak in een nacht een bedrag dat voor een minder rijk man een vermogen betekende.

De verliefde hertog

Op zekere dag werd hij verliefd op de dochter van een verarmde landedelman uit de Castelli. Hij vroeg haar ten huwelijk. Reeds had de oude landedelman ingestemd met Mattei’s huwelijksaanzoek, toen deze op een nacht naast een deel van zijn fortuin ook een van zijn paleizen verspeelde. Dit kwam de oude landedelman ter ore – heel Rome sprak er immers over. Menend dat zijn toekomstige schoonzoon bankroet was, liet hij hem weten dat hij afzag van het huwelijk.

De hertog echter, die zo rijk was dat het verlies hem maar weinig schade berokkende, zon op een middel om de oude landedelman alsnog te winnen voor een huwelijk met de vrouw van wie hij hartstochtelijk hield. Hij liet in één enkele nacht voor vijfduizend gouddukaten de Schildpaddenfontein op het plein voor zijn paleis neer zetten.

De volgende dag nodigde hij zijn geliefde en haar vader naar zijn palazzo, vroeg hen hoe zij ooit hadden kunnen denken dat hij tot de bedelstaf vervallen was, wierp het venster open en toonde hen het meesterwerk dat hij die nacht voor zijn huis had laten oprichten. Evenals de Romeinen en de ontelbare toeristen nadien keek het drietal ademloos naar het kunstwerk. De vader schonk daarop de hand van zijn dochter aan de hertog, deze riep een metselaar en liet het venster waardoor zij gezamenlijk naar de Schildpaddenfontein gekeken hadden dichtmetselen opdat niemand meer langs deze weg zien zou wat zij zo juist aanschouwd hadden.

Bezoekt gij het Schildpaddenfonteintje kijk dan langs een van de efeben in de richting van het Palazzo Mattei en gij zult zien dat het venster links van de ingangspoort tot vandaag bleef dicht gemetseld.

Een toelichting

Er zijn in Rome onveer 2500 nasoni fonteinen.
nasone fontein

In het genoemde verhaal beschrijft Aafjes vijf van de ruim 1500 Romeinse fonteinen, waarbij de ongeveer 2500 karakteristieke ‘nasoni’ natuurlijk niet zijn inbegrepen. Naast de Schildpaddenfontein  beschrijft hij de Trevifontein, de fontein op Piazza Esedra, de  Vierstromenfontein op Piazza Navona en ten slotte de Tritonenfontein op Piazza Barberini. Hij had ze al eerder gezien tijdens zijn verblijf Rome in 1936. In de bundel Een voetreis naar Rome (1944) leest men in een vers op pagina 57 dat zijn ‘hart nu roept naar fonteinen’. Zijn liefde voor Rome en haar fonteinen zou hij zijn hele leven met zorg bewaren en er in vele publicaties uiting aan geven.

Fonteinenfeitjes

  1. Tot zover Aafjes en zijn fonteinenliefde. Hij wist blijkbaar niet dat de schildpadden in de vorige eeuw diverse malen werden gestolen. De eerste keer in 1906. Het gebeurde opnieuw in 1944. Ditmaal had een voddenverkoper ze bij toeval aangetroffen en bracht ze terug bij de rechtmatige eigenaar: de gemeente Rome. Veel later, In 1981, maakten dieven zich meester van één van de vier schildpadden. Het stadsbestuur besloot toen kopieën op de bekkenrand aan te brengen en bracht de drie resterende originelen onder in het veiliger Capitolijnse museum.
  2. Een tweede aardigheid betreft de legende – die trouwens nog steeds wordt verteld – van de verliefde hertog. Zelfs voor een legende lijkt het construeren van een zó ingewikkeld kunstwerk in één nacht zeer onwaarschijnlijk. Men had er in werkelijkheid wel wat langer voor nodig: van 1581 tot 1588. Het hertogelijk palazzo werd overigens pas in 1616 gebouwd. Maar bij een legende kijkt men niet op een jaartje.
  3. De fontein staat in het midden van Piazza Mattei.

Aantekeningen bij De Schildpaddenfontein van Aafjes

  • Het tussenkopje in het geciteerde fragment heb ik toegevoegd.
  • Zie mijn auteurspagina over de schrijver: Bertus Aafjes.
  • Bertus Aafjes: ‘De fonteinen van Rome’, in: Het rozenwonder. Verhalen. Amsterdam: Meulenhoff, 1979, pp. 128-143. Dit fragment op pp. 136-138.
  • De historicus Arthur Weststeijn publiceerde in 2019 in het tijdschrift Geschiedenis Magazine over Bertus Aafjes als ‘dichter en sextoerist’ in Rome. Zie hier.
  • Zie hier mijn overzicht van de belangrijkste Romeinse fonteinen, Daar ook verwijzingen naar literatuur. Voor de besproken fontein hier: Wiily Pocino, Le fontane di Roma, Roma: Newton & Compton editori, 1996, p. 209.
  • Claudio Rendina, La grande enciclopedia di Roma, Roma: Newton & Compton editori, p. 721-722.

 

Bertus Aafjes Italiaanse vertalingen van zijn werk

Deze post ‘Bertus Aafjes Italiaanse vertalingen’ geeft enige informatie over  wat er van zijn œvre in het Italiaans is verschenen: een paar romans en enkele gedichten.

Kort biografisch

Bertus Aafjes werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1914 en overleed in Swolgen op 22 april 1993. Na de lagere school bezocht hij het Ignatiuscollege. Hij was het tegendeel van een ijverige leerling en bleef in de 1e en 2e klaas zitten. Hoewel hij het priesterschap niet als zijn roeping voelde, begon de vijftienjarige op het klein seminarie te Uden aan zijn opleiding. Daarop volgde  het seminarie in Heemstede en ten slotte gaat hij studeren aan het Groot-seminarie in Warmond. Aafjes was daar één van de ruim driehonderd studenten aan het in 1928 geopende ‘Filosoficum’. In 1936 breekt hij echter zijn priesteropleiding af en verlaat het seminarie. Aafjes zegt daarover:

Het was natuurlijk een zeer merkwaardig iets, dat iemand die voor celibatair priester studeerde, gedichten schrijft die nu niet bepaald celibatair te noemen zijn. Toen de seminarie-overheden mij deze feiten voorlegden en vroegen of ik er eens over na wilde denken, stond mijn besluit snel vast. De volgende dag ben ik naar de directeur van het seminarie in Warmond gestapt en ik heb tegen hem gezegd: ik heb er over nagedacht. Ik ben weg. De schrik was groot, maar ik ben vertrokken. Onmiddellijk.

Een voetreis naar Rome

Eind maart 1936 vertrekt de tweeëntwintig jarige Aafjes naar Rome, eerst een stuk op de fiets en verder te voet. Het was geen ontspannende wandeling:

‘Ik was op het seminarie opgevoed en wist niets van de wereld. Achteraf was deze voetreis een levensgevaarlijke onderneming. Zo ben ik op een bergpas ingesneeuwd en op het nippertje door sneeuwruimers gered. Ik was totaal argeloos en in veel opzichten ook hulpeloos. Het had op alle mogelijke manieren verkeerd kunnen gaan. De latere “Voetreis” is een verbeelding van de werkelijkheid die ik in 1936 ervaarde.

Ik heb onderweg menig traantje gelaten! Zeker als je uitgehongerd langs de kant van de weg zat en halfdood ging van heimwee naar Amsterdam. Maar er komt op een bepaald ogenblik het “point of no return”. Je moet dan kiezen tussen teruggaan naar Amsterdam of doorlopen naar Rome. Teruggaan was je nederlaag bekennen en daar voelde ik niets voor. Ondanks de ontberingen ben ik toch naar Rome gelopen.’

Uit die ingrijpende ervaring zou acht jaar later zijn befaamde, gelijknamige epische gedicht ontstaan. In 1946 kwam bij Meulenhoff de 1° druk uit, die nog herzelfde jaar een tweede kreeg. Van het werk verschenen herdrukken tot in de jaren tachtig.

Bertus Aafjes Italiaanse vertalingen van zijn werk

Bertus Aafjes Italiaanse vertalingen van zijn werk

  • Wahib e gli albicocchi, Milano: Mondadori, 1962. Vertaling Luisa van Wassenaer Crocini. Oorspr.: Morgen bloeien de abrikozen.
  • Il mistero dell’Architettura. Re Baldoria. Paolini, Milaan, 1969.
  • De gedichten: De laatste brief, Vaarwel, vaarwel Mooi Nederland, In de koets naar St. Remy, Advent, zijn opgenomen in de Italiaanse bloemlezing: G. van Woudenberg, F. Nicosia (a cura di), Poesia olandese contemporanea, Milano: Schwarz, 1959.

Aantekeningen bij Bertus Aafjes Italiaanse vertalingen

  • Zie ook het interview met Aafjes in Bzzlletin 1985 op dbnl. En hier een pdf met het interview. Op Neerlandistiek van 21 februari 2024 een artikel van Jan Uyttendaele.
  • Over zijn Voetreis schrijft Aafjes ook in het verhaal Weerzien van Rome, dat in 1952 eerst in Dietsche Warande & Belfort verscheen en later werd opgenomen in de bundel Het Italië-gevoel. Nederlandse schrijvers over Italië, Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1989, pp. 43-56. Afbeelding van de omslag van het boek.
  • Verder over Aafjes — de website Bertus Aafjes — wikipedia Nederlands.

 

 

Umberto Eco over poëzie en Eugenio Montale

Een interview met Eco

In een heel kort interview uit 1988 spreekt Umberto Eco over het grote belang van de poëzie voor zijn intellectuele vorming, en al snel blijkt dat vooral de gedichten van Eugenio  Montale hoog op zijn lijstje te staan.  Zie hier enkele citaten uit het interview met Umberto Eco over poëzie.

In de tijd dat we werden geëvacueerd en in de provincie Monferrato ondergebracht, kreeg ik een schoolboek over poëzie in handen. Achterin was een bloemlezing opgenomen en daarin vond ik verzen van Quasimodo, Ungaretti en Montale. Ik las ze zonder er iets van te begrijpen en schreef ik er parodiën op. Op het lyceum werd ik enthousiast voor de contemporaine poëzie, iets waar niemand zich voor interesseerde. Tijdens de lessen las ik in het geniep Ungaretti, Quasimodo en Montale, maar ook Cardarelli, want dat was een andere liefde van toen. […]

Eugenio Montale

Op de vraag welke dichter op zijn generatie de meeste invloed heeft gehad, zegt Eco:

Montale, zonder enige twijfel.

Hoe was uw verhouding met Montale?

Op het persoonlijke vlak erg moeizaam. Hij was een ongedurig mens, en na twee minuten wist ik daarom al niet meer wat ik moest zeggen. Misschien kwam dat door het enorme verschil in leeftijd: voor hem was ik een broekie. […] Montale was een gesloten man. Hij was achterdochtig en alleen open met zijn vrienden. Onze verhouding was van mijn kant vol respect, en hij van zijn kant gedroeg zich zeer welopgevoed. Er werd weinig gezegd. […] Maar afgezien van onze persoonlijke verhoudingen was Montale mijn dichter!

En welke Montale heeft uw voorkeur?

Ik zou zeggen de eerste bundels : Ossi di seppia en Bufera.

En Montale dichter van de liefde?

Dat deel van zijn werk interesseert mij veel minder.

– Leest u hem nog?

Hij is een van de dichters die ik regelmatig herlees, ook al ken ik het meeste van zijn werk uit mijn hoofd.

Andere poëtische invloeden

Tot zover de vertaalde passages van Eco. Het valt op dat hij niet zegt wàt hem in Montale boeit. De dame die hem interviewde, vroeg er helaas niet naar. Eco noemt in het gesprek ook de Franse dichters Rimbaud, Mallarmé en Verlaine, die hij in het laatste jaar van het lyceum las. Eliots The Waste Land, zegt hij, ‘heeft op mijn vorming een enorme invloed gehad’. In de jaren na de oorlog las hij de met hem bevriende dichters Luciano Erba en Bartolo Cattafi. Hun werk volgde hij ‘bijna dagelijks’. Hij meldt verder, dat hij zeer nauw betrokken was bij de neo-avantgardistische Gruppo ’63. Na een intense omgang met poëzie in de jaren vijftig en zestig werd zijn bemoeienis met het genre steeds minder.

De bloemlezing

Na de tekst van het interview zijn tien gedichten van Eugenio Montale afgedrukt. Wie de keuze heeft gemaakt, is niet duidelijk. Uit de door hem genoemde bundel La bufera e altro (1940-1954) werd niets opgenomen. Dat was trouwens Montale’s derde bundel. De eerste acht gedichten zijn afkomstig uit Ossi di seppia waarvan de eerste druk verscheen in 1925. Er volgden tientallen herdrukken, soms herzien en uitgebreid met nieuw werk. Het eerste gedicht heeft als titel Falset (Falsetto, pp. 14-15), van de zes die volgen zijn dit de eerste versregels:

– ‘t Verwaaide geluid van een sistrum… (Debole sistro al vento… p. 46.)
– De knarsende katrol van de put… (Cigola la carrucola del pozzo, p. 47.)
– Ik denk weer aan je glimlach… (Ripenso il tuo sorriso… , p. 32.)
– Mijn leven, beginselen vraag ik je niet…  (Mia vita, a te non chiedo lineamenti… p. 33.)
– Bereikt geluk, voor jou loopt men… (Felicità raggiunta, si cammina… p. 40.)
– Het riet steekt zijn pluimen op…  (II canneto rispunta i suoi cimelli… p. 41.)

De bundel Le occasioni

Uit Le occasioni (1928-1939) zijn drie gedichten opgenomen. Ze komen alle drie uit de serie ‘Mottetten’, die in totaal 20 gedichten beslaat. Van het eerste vond ik een vertaling van Marko Fondse & Peter Verstegen (in De Tweede Ronde, 1981, n. 4, p. 154) :

Je weet: ik moet je weer verliezen en ik kan het niet.
Als door een voltreffer ben ik ondersteboven
van ieder werkgeluid, iedere kreet en ook de
zilte adem die van de havenhoofden
aangolft en die het donker voorjaar maakt
van Sottoripa.

Dorp van ijzer en masten
tot woud in het stof van de avond.
Aanhoudend gonzen komt van buitenaf,
tergend als nagels op glas.
Ik zoek ’t verloren teken, enig pand in genade
van jou gekregen.
En de hel staat vast.   (p. 139)

– Ik veeg de ijsdruppels van je hoofd (Ti libero la fronte dai ghiaccioli…, p. 150.)
– Afscheid, gefluit in het donker, gebaren, gehoest … (Addii, fischi nel buio, cenni, tosse … p. 143.)

Geen vertalingen

Van negen gedichten heb ik in de Digitale Bibliotheek Nederland geen vertalingen gevonden, maar het is natuurlijk mogelijk dat er in de bloemlezing De roos in de kermistent (Kwadraat, 1984) of op andere plaatsen enkele van de hierboven aangeduide gedichten zijn opgenomen.

De paginanummers verwijzingen naar: Eugenio Montale, Tutte le poezie, a cura di Giorgio Zampa, Milano: Mondadori, 19912. Mijn vertaling van de acht eerste versregels is provisorisch.

In de laatste zin in het interview zegt Eco tegen mevrouw Pansa, dat hij Montale’s werk uit zijn hoofd kent. Een tiental jaren later geeft hij een gehoor van enkele honderen studenten in Bologna het advies om ‘elke dag een paar verzen hardop te lezen en uit het hoofd te leren’. Dat versterkt het geheugen is zijn overtuiging. Mocht men geen gedicht bij de hand hebben, dan voldoet ook een lijstje spelers van het geliefde elftal. (Bericht gevonden in het tijdschrift Poesia, Anno XIII, n. 135, Milaan: Crocetti, 2000, p. 34.)

Aantekeningenbij Umberto Eco over poëzie

  • Het interview met Eco is opgenomen in de bloemlezing die werd Umberto Eco over poëzie en Eugenio Montale samengesteld door Francesca Pansa, Amore amore: I poeti e gli scrittori italiani contemporanei raccontano il loro poeta più amato e ne presentano i versi a loro più cari, Roma: Newton e Compton editori, 1988, 50-52. [Liefde liefde: Hedendaagse Italiaanse dichters en schrijvers vertellen over hun geliefde  dichter en presenteren van hen de gedichten waarvan ze het meest houden].
  • Eco’s geboortestad Alessandria in Piëmont werd eind april, begin mei 1944 zwaar gebombardeerd door de geallieerden. Hij was toen 12 jaar.
  • Meer over de Italiaanse dichters die Eco noemt:

Luciano Erba
Vincenzo Cardarelli
Bartolo Cattafi
Eugenio Montale
Salvatore Quasimodo
Giuseppe Ungaretti