Poëzie lezen. Veel van mijn Italiaanse vriendinnen lezen poëzie. Mijn vrienden minder, veel minder. De vriendinnen kennen het werk van Giuseppe UngarettiGeboren in Alexandrië 1888 en gestorven in Rome 1970 en zodra zijn naam valt, dragen zij diens gedicht Soldaten voor:
Het voelt als
in ’t najaar
aan de bomen
de blad’ren
Ungaretti schreef dit juweeltje over de condition humain in juli 1918. Hij nam het op in de bundel met de ironische titel ‘Vrolijkheid van schipbreuken’ (Allegria di naufragi, 1919) met vier andere gedichten in de afdeling ‘Zwervende’. Bij de publicatie vermeldde hij ook de plaats: Bois de Courton. Deze drie gegevens: de titel, de tijd en de plaats, zetten de lezer op het spoor van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. De dichter-infanterist diende als vrijwilliger in het Italiaanse leger in actie in Frankrijk (zie over de militaire campagne deze wiki-pagina).
Terug naar Parijs
Na de oorlog, op 9 november 1918, keert hij terug naar Parijs. Hij gaat er studeren en ontmoet er belangrijke kunstenaars en schrijvers, waaronder Apollinaire, De Chirico en Palazzeschi. De dag dat hij in de stad arriveert, haast hij zich naar het huis van Apollinaire met de beloofde Toscano sigaren, waar de Franse dichter dol op was. Hij treft hem aan op bed: overleden, precies op deze dag.
In 1920 trouwt hij met de Française Jeanne Dupoix en in 1922 verhuist het paar naar Rome. Ungaretti kiest in die jaren voor de politiek en de cultuur van het fascisme en ondertekent in 1925 het ‘Manifest van de fascistische intellectuelen’. De dichter gedraagt zich, althans volgens de meeste critici, gedurende het Italiaanse VentennioPeriode van de dictatuur van Benito Mussolini meer als een meeloper, dan een fanatieke aanhanger. Hij krijgt dan ook geen voet aan de grond. In 1936 vertrekt het gezin naar San Paolo in Brazilië waar hij aan de universtiteit Italiaanse literatuur gaat doceren. Uit economische noodzaak. In San Paolo overlijdt in 1939 zijn enige zoon, Antonietto, negen jaar oud.
Terug naar Italië
In 1942 keert het echtpaar met hun dochter Ninon terug naar Italië. Ungaretti’s geliefde, acht jaar oudere broer Costantino was twee jaar eerder, in 1937, overleden. Aan hem droeg hij 1947 de bundel Ik heb alles verloren op. Met ‘alles’ wordt gedoeld op hun gezamenlijke verleden in Alexandrië. Na de Tweede Wereldoorlog doceert Ungaretti aan de Romeinse Universiteit ‘La Sapienza’.
Ungaretti bij de lunch
Eergisteren ben ik met een goede vriendin gaan lunchen. Debet aan haar literaire achtergrond kwam de poëzie ter sprake en – hoe kan het anders in deze dagen – de politiek. De naam Ungaretti viel en natuurlijk ook zijn gedicht Soldaten. Het kleinood viert in juli 2018 zijn eeuwfeest! Mijn geïnspireerde disgenote waagde de volgende vergelijking. ‘Na het slagveld van de verkiezingen’, stelde zij, ‘gaan we een periode in, die mogelijk uitloopt op een autoritair regime.’ Ik kon een lachbui nauwelijks de baas en wierp tegen dat ze misschien wat al te snel van stapel liep. Ze wond zich over mijn reactie niet op, want zij had mij al snel na onze eerste kennismaking – jaren geleden – ondergebracht in de categorie ‘onverbeterlijke optimisten’.
Tot mijn vreugde had ik mijn notitieboekje op zak en kon ik haar het citaat van Ungaretti voorlezen, dat ik in het voorjaar had opgetekend:
In mijn gedichten is geen spoor van haat voor de vijand, voor nìemand: men vindt er de bewustwording van de condition umaine, van de broederschap, van het lijden, van de extreme onzekerheid van het leven. Men vindt er de wil en de noodzaak zich uit te drukken, van een bij primitieve exaltatie van een primaire levenslust, van het verlangen om te leven, dat nog eens wordt versterkt door de nabijheid en de dagelijkse aanwezigheid van de dood.
Zij keek mij sprakeloos aan. Wist ik het zeker? Was het wel van Ungaretti?
Aantekeningen bij Honderd jaar Soldaten van Giuseppe Ungaretti
In de sectie ‘Zwervende’ staan de vijf gedichten gedateerd met 1918. Ze zijn in deze volgorde opgenomen: Grasveld (Prato), Men draagt (Si porta), Zwervende (Girovago), Onbezorgd (Sereno) en Soldaten (Soldati).
Dit stukje gaat over het woordenboek Pasolini in Rome. Pasolini werd op 5 maart 1922 in Bologna geboren, maar woonde vanaf januari 1950 in Rome. In de nacht van 1 op 2 november 1975 werd hij vermoord in Ostia door een jongeman van 17 jaar, Pino Pelosi (1958-2017), die de dichter enige uren daarvoor op het plein van station Termini in zijn Fiat Alfa Romeo had verwelkomd. Een eerste gedetailleerde reconstructie van de laatste uren van de dichter en regisseur vindt men als proloog op de biografie die zijn vriend Enzo Siciliano in 1978 publiceerde. Eén van de recentere reconstructies is de documentaire van de italiaanse historicus Paolo Mieli.
De gids van Dario Pontuale
De schrijver en literatuurcriticus Enzo Siciliano (1934-2006) is één van de zesentwintig personen (zie de lijst aan het einde van deze post) van wie de jonge Romeinse schrijver Dario Pontuale in zijn boek ‘Het Rome van Pasolini: Een stadswoordenboek’ hun relatie met de dichter beschrijft. Iets meer dan de helft van de in totaal 129 lemma’s zijn gewijd aan de plaatsen die in het leven van Pier Paolo Pasolini een belangrijke rol speelden. Het gaat om straten, pleinen, buurten, heuvels en niet te vergeten de bruggen en de twee rivieren, de Tiber en de Aniene. Daarnaast beschrijft Pontuali restaurants, café’s, bioscopen en andere gebouwen. Dan zijn de lemma’s over de films die Pasolini in Rome heeft gemaakt en die over het literaire werk – te beginnen met Ragazzi di vita – gerelateerd aan plaatsen in Rome.
Film en literaire werken
De auteur bespreekt zes films die in de stad en de omgeving tot stand kwamen:
Accatone
Comizi d’amore
Mamma Roma
Ro.Go.Pa.G
Salò o le 120 giorni di Sodoma
Uccellacci e uccellini.
Pontuali vermeldt een gebeurtenis in de bioscoop Vier Fontijnen, één van de twee die worden besproken en in de straat ligt van dezelfde naam: via Quattro Fontane, een zijstraat van de via Nazionale, in het hart van stad. Het verhaal plaatst ons midden in de politieke kwestie die Pasolini in de Romeinse periode óók is geweest. Na afloop van de première van Mamma Roma op 22 september 1962, wordt de regisseur in de foyer grof uitgescholden door een rechtse student. Pasolini verliest zijn geduld, haalt uit en de jonge fascist gaat tegen de grond. De reactionaire pers, altijd tuk om Pasolini aan te pakken, gaat in de aanval en buit het voorval uit. Het was één van de vele honderden agressies, waarvan er 33 uitliepen op een rechtzaak.
Deze literaire werken krijgen in het boek aandacht:
Alì dagli occhi azzurri
La religione del mio tempo
Le cenere di Gramsci
Petrolio
Poesia in forma di rosa
Ragazzi di vita
Una vita violenta.
Een voorbeeld
De tekst van het lemma ‘De as van Gramsci’ geeft een idee van Pontuali’s werkwijze:
Voordat de elf korte gedichten werden gebundeld en door uitgeverij Garzanti in 1957 gepubliceerd als De as van Gramsci, waren ze in het jaar daarvoor verschenen in het tijdschrift Nuovi Argomenti, dat was opgericht door Alberto Carocci en Alberto Moravia, naar het voorbeeld van Sartre’s Les Temps Modernes. Elsa Morante had de gedichten in manuscript gelezen en Moravia liep warm voor de publicatie in het tijdschrift dat tot dan toe alleen essays had geplaatst.
2e fragment
Het eerbetoon aan Antonio Gramsci wordt gerechtvaardigd door de politieke affiniteit met de dichter en diens oprechte interesse voor linguïstische en culturele randgebieden, maar vooral door de overtuiging van het belang van een ‘nationale volksliteratuur’. In de bundel – die uitkwam na de gebeurtenissen in Hongarije – wisselen autobiografische elementen, overdenkingen van ideologische aard, intellectuele aspecten, artistieke ideeën en politieke overwegingen elkaar af. Het zijn de coördinaten voor een schets van een nederig, spontaan en kaalgeslagen naoorlogs Italië, dat wordt doorkruist door een groeiend aantal conflicten en een onderhuidse onrust. Het taalgebruik is vernieuwend en krachtig, hoopvol en wanhopig, levend en brutaal, verheven en volks, en krijgt vorm in terzinen van elflettergrepige verzen, die doen denken aan Pascoli en Dante. De verzen zijn onregelmatig door het gebruik van imperfect rijm en de frequente aanwending van enjambements.
3e fragment
Dit zijn de stylistische elementen, die deze poëzie opstuwen tot ongekende hoogten. Op 16 december 1958, tijdens een gesprek met de journalist Roberto De Monticelli, verklaart Pasolini: ‘Mijn poëzie verschilt van die van de twintigste eeuw: ‘Zij vervangt het onlogische met het analogische, het probleem met de genade.’ De criticus Carlo Salinari karakteriseert de gedichten als ‘De eerste werkelijk belangrijke bundel van de nieuwe generatie.’ In een brief aan de auteur schrijft Livio Garzanti spijtig: ‘Uw boek is goed verkocht, maar ik heb de domheid begaan er slechts vijftienhonderd te laten drukken. Ik heb nu de opdracht gegeven voor een herdruk, want het is in deze dagen opgeraakt.’ (pp. 78-80.)
De namen in vet verwijzen naar een lemma elders in het boek. Op die manier komt een dicht netwerk van nuttige cross-references tot stand. De gegevens over de wijken in de stad waarin Pasolini heeft gewoond, over de personen met wie hij bevriend was en over degenen met wie hij samenwerkte, maken het boek van Pontuale tot een waardevol instrument voor lezers en onderzoekers van Pasolini’s werk. Het zou ook kunnen dienen als een handleiding voor hen die een ‘pelgrimstocht’ naar het Pasoliniaanse Rome willen ondernemen. De plattegronden die in het boek zijn opgenomen, helpen daarbij.
Romeinse borgate
Wie naar de plaatsen op zoek gaat, krijgt te maken met de Romeinse ‘borgate’ (enkelvoud ‘borgata’). Die waren zeer belangrijk voor Pasolini. Cyrille Offermans gebruikt in De Groene Amsterdammer van 4 juli 2012 de term ‘sloppenwijken’, maar uit het boek van Pontuali blijkt dat dit woord slechts in een heel beperkt aantal gevallen van toepassing is. Ik vond op een website (www.romasparita.eu) een foto van de wijk Gordiani uit het begin van de jaren vijftig. Op de voorgrond een stuk van een sloppenwijk, op de achtergrond de wijk met flatgebouwen waarvoor ook nu nog de term ‘borgata’ gangbaar is.
Portuali citeert Pasolini, die in 1958 schrijft: ‘De ‘borgata’ is een typisch Romeins verschijnsel, aangezien Rome de hoofdstad was van de fascistische staat. Het is waar, dat ook vandaag nog ‘borgate’ ontstaan, maar die zou men
‘vrije borgate’ kunnen noemen: grillige groepen huisjes van één of twee verdiepingen, zonder dak, jarenlang zonder lijstwerk, ongeschilderd, kalkwit glinsterend in de zon, veraf op het aan zijn lot overgelaten platteland, lijkend op bedoeïenendorpen.’ (p. 57) Dit lijkt een ietwat geromantiseerd beeld van een keiharde werkelijkheid die varieerde van schrijnende armoede en verpaupering in sommige delen van de stadsperiferie tot de enorme naoorlogse woonwijken die in de jaren zestig en zeventig niet zelden aan hun lot werden overgelaten.
De situatie vandaag
Grote wijken als Torbellamonica hebben ook vandaag te maken met ernstige sociale problemen, maar een vergelijking met de jaren vijftig of met de omstandigheden van vóór de oorlog, is niet correct. De sloop- en bouwplannen van Benito Mussolini verdreven in die tijd vele duizenden bewoners uit het centrum, die vervolgens in buitengewoon slechte behuizingen ‘buiten’ de stad werden ondergebracht. In de loop van de jaren vijftig was het aantal ‘borgate’ uitgegroeid tot een dozijn. Portuali bespreekt de vijf die in het werk van Pasolini een rol spelen: Gordiani, Pietralata, Rebibbia, Tiburtina III en de wijk Trullo. Het waren ook de wijken waar de ‘antropoloog’ en de in het Romeinse dialect geïnteresseerde Pasolini op zoek ging naar zijn materiaal en personages.
Dit woordenboek Pasolini in Rome kan men met recht een kleine Pasolini encyclopedie noemen. Het bevat ruim zeventig z/w afbeeldingen, een overzicht van de gebruikte websites en een bibliografie. Ondanks de ontbrekende namenindex, een pijnlijke omissie, een must voor Pasolini-lezers.
Dario Pontuale, La Roma di Pasolini. Dizionario urbano, Nova Delphi, Rome, 20182.
Enzo Siciliano, Vita di Pasolini, Introduzione di Angelo Romanò. Nuova edizione. Rizzoli, Milaan 19812.
De gunstige bespreking van de vertaling van De as van Gramsci van Luc Devoldere door Cyrille Offermans heeft als titel: ‘Dichter van de zwijnenstal’. Merkwaardig, want het zou de vertaling moeten zijn van ‘Poeta della porcata’, terwijl ‘zwijnenstal’ in het Italiaans ‘porcile’ is. Pasolini schreef trouwens een theaterstuk met de titel Porcile (1966), maar dit terzijde. Ik ken de vertaling van Devoldere niet, maar als Offermans goed heeft geciteerd, dan ben ik er niet gerust op.
De Chinees en over Pantoffels en Natalia Ginzburg. In mijn familie had de zin ‘We gaan wel naar de Chinees’ een precieze betekenis. De formule werd meestal door mijn moeder uitgesproken, want in het gezin besliste zij over deze zaken. Het bezoek aan ‘de Chinees’ in de Van Woustraat in Amsterdam-Zuid, waar vandaan een van ons terugkwam met de bekende witte plastic tasjes, wekte bij niemand in de buurt opzien. Na de verhuizing naar Noord-Brabant, waar mijn ouders terugkeerden in hun beider geboortedorp, kon deze periodieke menu-wisseling doorgaan, want daar was ook een Chinees restaurant gevestigd. De rest van de familie keek echter met een licht wantrouwen tegen dit type voeding aan.
Ik kan mij niet herinneren deze oosterse dis ooit op tafel te hebben gezien bij de tweelingzus van mijn moeder. Bij mijn tante thuis kreeg je de voorn die haar man in de Biesbosch had gevangen, in de roeiboot schoongemaakt en in de schuur geduldig gebakken. Een onaantastbare familietraditie.
Bij mij thuis liepen allerlei dingen anders. Met hun eerstgeborene waren mijn jonge ouders na de oorlog naar Nederlands-Indië vertrokken. Een ongeluk dwong het gezin tot een onvoorziene terugkeer. Ditmaal met zijn vieren, want kort voor het vertrek richting Rotterdam werd ik door mijn moeder in Soerabaja ter wereld gebracht. De ervaring van enkele jaren in de voormalige kolonie heeft ervoor gezorgd, dat vooroordelen tegen de inheemse oosterse keuken in ons gezin nooit een plaatsje hebben gekregen.
Het wantrouwen waarmee mijn tante tegen ‘de Chinees’ aankeek, kwam ik opnieuw tegen in Rome. Vrij snel heb ik mij deze culinaire vooroordelen ongemerkt eigen gemaakt en de keren dat ik in de afgelopen decennia in een Chinees restaurant heb gegeten, gaan de vingers van één hand niet te boven.
Veel geluk
Eergisteren vermengde zich in mijn geheugen de naam ‘Hao Yun 168’ met de hier beschreven herinneringen. Het Chinese ‘hǎoyùn’ betekent ‘veel geluk’, en zo heet ook de winkel (met de omvang van een loods) waar ik tegenwoordig met een zekere regelmaat binnenga. Je kunt er niet eten, maar wel allerlei nuttige dingen aanschaffen, zoals kleding en schoeisel, batterijen en aanstekers, en indien nodig een paar Italiaanse pantoffels. Het adjectief ‘Italiaans’ staat er niet toevallig, want veel van wat je koopt bij ‘de Chinees’ wordt vandaag de dag – belief it or not – geproduceerd in Italië.
Natalia Ginzburg
Door de enorme winkel zwervend, dacht ik dat het geluk mij in de steek had gelaten, want er was geen pantoffel te bekennen. Daarop schoot mij het fragment van Natalia Ginzburg te binnen, dat ik paar dagen geleden in een van haar opstellen had gelezen:
Dan worden ook de ouders wakker. Ze staan op en komen ongekamd en blootsvoets de keuken binnen. Ze dragen geen pantoffels en hebben natuurlijk niet gekeken of er soms een paar onder het bed stonden. De oude moeder vraagt zich af hoe lang de pantoffel-industrie het nog volhoudt, want de mensen schijnen ze niet meer nodig te hebben. Verdoofd van de slaap zoeken de jonge ouders naar brood en kopjes. Een lang ontbijt zonder koffieverkeerd begint: het lijkt alsof de koffieverkeerd net als de pantoffels van de aardbodem gaat verdwijnen. Hier domineren roereieren en flesjes vruchtensap: en op het brood wordt een afzichtelijke, donkere en vette substantie gesmeerd.
Deze mooie alinea heb ik vertaald uit het hoofdstuk ‘Huishoudelijk werk’, dat in augustus 1969 als column verscheen in het Turijnse dagblad La Stampa. Het werd in november 1970 herdrukt in de bundel Mai devi domandarmi, die in al april 1970 een vijfde druk beleefde! (De titel verwijst naar Lohengrins ‘Nie sollst du mich befragen’, in de gelijknamige opera van Wagner.) Of het is opgenomen in de door Etta Maris vertaalde selectie Mensen om mee te praten, Meulenhoff, 1990, is mij (nog) niet bekend. De aan Ginzburg gewijde Nederlandse wiki-pagina geeft daarover geen uitsluitsel.
Afkeer van Nutella
De hoofdpersoon van dit korte verhaal is een oude moeder die verslagen aanziet hoe de traditionele opvoeding, die haar slechts weldaad heeft gebracht, door haar kinderen volledig wordt genegeerd. De nieuwlichters verbieden haar zelfs om ’s morgens de vloer te dweilen, een nobel dagelijks gebruik waarmee zij was opgegroeid en waaraan zij direct begon, nadat zij háár kroost grondig had gewassen, gekleed en gevoed met het traditionele ‘caffellatte’ en ‘biscotti’ ontbijt, de frisse ochtendzon had ingestuurd. Afgrijzen boezemt haar in de ‘donkere en vette substantie’ die op het brood wordt gesmeerd. Zij keert zich hier tegen de in 1964 op de markt gebrachte Nutella, die naar haar overtuiging een funeste uitwerking op de Italiaanse kinderen zal hebben.
Enzo Siciliano over Natalia Ginzburg
De krantenstukjes van Natalia Ginzburg veroorzaakten in die jaren altijd grote ophef en verdeelden de Italiaanse lezers in twee kampen. De schrijver EnzoSiciliano stelde in een gesprek met de schrijfster, uitgezonden door de radio in mei 1990, vast: ‘Of je was vóór, of je was tégen Natalia Ginzburg’. (pp. 206-7) Het omstreden thema in ‘Huishoudelijk werk’ is de opvoeding, dat bijna altijd is verbonden met de ervaringen van de vorige generatie en voor schrijvers een bron van inspiratie.
Ginzburg, moeder van drie kinderen, zegt even later tijdens hetzelfde gesprek: ‘… ik denk dat opvoeden heel moeilijk is. Dat de opvoeding zeer moeilijk, misschien zelfs onmogelijk is, en dat je het altijd fout doet.’ (p. 219)
Aantekeningen bij Pantoffels en Natalia Ginzburg
Het laatste citaat komt uit: Natalia Ginzburg, È difficile parlare di sé. Conversazione a più voci condotta da Marino Sinibaldi, Einaudi, Turijn, 1999. Natalia Ginzburg, Het is moeilijk over jezelf te spreken. Gesprekken met NG en anderen, geleid door Marino Sinibaldi.
Tijdens het wachten op mijn beurt in het Romeinse oogziekenhuisHet oogziekenhuis aan Piazza degli Eroi. was ik in de gelegenheid om enkele essays te lezen uit Natalia Ginzburgs bundel Mai devi domandarmi, Nooit moet je mij vragen. Ik neem aan dat dit boek niet in een Nederlandse vertaling verscheen. De catalogus van de KB in Den Haag vermeldt slechts de Italiaanse uitgave. Er was geen speciale reden om de bundel te lezen. Het gebeurde een beetje als bij toeval, hoewel, niemand leest bij toeval een boek. In elk geval leerde ik iets over Natalia Ginzburg in analyse.
In het zesde hoofdstuk vertelt Ginzburg (1916-1991) over de analyse of therapie die zij bij een psychiater in Rome had gevolgd. Hij werd haar aangeraden door een vriendin, die hoog van de man opgaf. Het was in de zomer van 1945.
Haar grote liefde en echtgenoot Leone Ginzburg stierf op 4 februari 1944 in Rome als gevolg van de mishandelingen door de nazi’s. Later dat jaar schreef zij het ontroerende gedicht ‘Memoria’. Zij publiceerde het onder haar eigen naam: Natalia Ginzburg in het tijdschrift Mercurio. In oktober van 1944 was zij uit Florence teruggekomen naar Rome en begon te werken in de Romeinse vestiging van de uitgeverij Einaudi.
Ginzburg in analyse
De volgende elementen in het verhaal trokken mijn aandacht: zij noemt hem ‘dottor B.’, schrijft dat hij Duitser was. B. was een Jood en een jungiaan. Op een dag probeerde hij haar het verschil tussen Freud en Jung uit te leggen, maar al snel veslapte haar aandacht en dreigde zij in slaap te vallen. Het was echter de anecdote over schrijven die mij op het spoor zette van de man achter de hoofdletter B. Ginzburg vertelt over een ontmoeting op straat met een vriendin, die haar waarschuwde voor de gevolgen van een psychoanalyse: zij zou weliswaar zelf genezen, maar haar creativiteit als schrijfster zou gelijk met de ziekte verdwijnen. Ginzburg vertelde het dezelfde dag nog aan haar analyst, die zo reageerde:
Hij werd rood en ontstak in woede. Ik had hem nog nooit boos gezien. In zijn ogen had ik nooit anders waargenomen dan ironie en glimlach. Hij sloeg met zijn blanke, geringde hand op tafel en zei dat het niet waar was, dat mijn vriendin er niets van begreep. Als ik bij een freudiaan in analyse zou zijn gegaan, had ik mijn lust om te schrijven misschien verloren, maar hij was een jungiaan en daarom kon mij dat niet overkomen. Sterker nog, ik zou zelfs betere boeken gaan schrijven zodra ik mijzelf beter ging leren kennen.
Maar zij zegt over Bernard ook: ‘In zijn blik waren ironie en geconcentreerde aandacht nooit afwezig.’
Etty Hillesum: Dagboek en brieven
Het door B. gelegde verband tussen therapie, zelfkennis en het schrijven doet mij denken aan een andere schrijfster, ook Joods, maar die anders dan Natalia Ginzburg de oorlog niet overleefde. Ik bedoel Etty Hillesum. Haar therapeut Julius Spier adviseerde haar een dagboek bij te houden. Niemand die Hillesums dagboek en brieven las, zal geneigd zijn te beweren dat zij de lust tot schrijven en haar creativiteit verloor. Integendeel. Of Natalia Ginzburg tijdens haar laatste levensjaren Hillesums dagboek of brieven heeft gelezen, weet ik niet. Het zou kunnen, want zij stierf in 1991 en de vertaling van het dagboek – Het verstoorde leven – was in 1986 in het Italiaans beschikbaar gekomen.
Ernst Bernard
Op de vraag ‘Wie gaat er schuil achter de B.’ is het antwoord: Ernst Bernard (1896-1965), die bij Jung het vak had geleerd. Hij had in 1936 met zijn vrouw Dora uit Berlijn de wijk genomen naar Rome, op de vlucht voor het nazisme. In 1932-33 had hij in Berlijn kennis gemaakt met Julius Spier en diens chirologie. Heeft Bernard in zijn therapeutische praktijk iets gedaan met het werk van Spier? Het zou aardig zijn daar iets meer over te vinden, niet in de laatste plaats omdat naar verluid ook Federico Fellini enige tijd bij Bernard in therapie is geweest. Merk op dat Ginzburg haar voormalige therapeut ook met zijn initiaal aangeeft. Toeval?
In 2016 werd in het Istituto Italiano di Studi Germanici in Rome een symposium over Ernst Bernard gehouden. In 2019 verscheen de bundel met de lezingen van die dag: Ernst Bernhard: il visibile, la parola, l’invisibile. A cura di Roberta Ascarelli. Roma: Istituto Italiano di Studi Germanici, 2019. Pp. 195. ISBN 9788895868462