Het verhaal van Italo Svevo De Stam iis uit uit 1897 Hij had toen al diverse publicaties op zijn naam gebracht. Niet alleen een serie literaire kritieken, maar ook de roman Una vita (Een leven) (1892) en twee verhalen. De titels van die twee waren “Una lotta” (1888), Een strijd, en “L’assassinio di via Belpoggio” (1890), De moord in Via Belpoggio. Deze twee verhalen werden Lees verder “Italo Svevo De Stam. Een kort verhaal uit 1897”
Vergeten schrijver Giorgio Voghera (1908-1999)
Het werk van de eens gewaardeerde maar nu vergeten schrijver Giorgio Voghera (1908-1999) zou een beter lot verdienen. Maar zo vraagt men zich af: waarom zou je het werk lezen en bestuderen van een schrijver die niemand meer kent. Een schrijver wiens boeken geen mens meer leest. Een schrijver die alleen een vereenzaamde specialist of een zonderlinge student, op zoek naar een saai scriptieonderwerp, in overweging neemt.
Giorgio Voghera ziet het levenslicht in Triëst op 19 augustus 1908 en sterft er op 11 november 1999. Hij week in 1939 uit naar Palestina, gedwongen door de Italiaanse rassenwetgeving van 1938. Hij bracht lange tijd door in de gevangenis en daarover schreef hij het veel gelezen boek Carcere a Jaffa. Pas in 1948 zou hij weer terugkeren naar Triëst.
Hij had zijn lot voorzien. Hij wist dat slechts een goedgelovige het gezegde ‘wie schrijft, blijft’ tot levensmotto kan maken. In een schets voor een zelfportret vermeldt hij zich nooit te hebben gezien als een schrijver. Niettemin probeerden Giorgio’s vrienden, bezorgd om zijn geringe eigenwaarde, hem ervan te overtuigen dat hij met alle recht aanspraak kon maken op die eervolle kwalificatie. Een “kwalificatie”, schreef hij, “die kan worden toegekend aan bijna vijftig procent van alle Italianen die geen analfabeet zijn”. Dit is mooie, zwarte ironie, want de uitspraak dateert uit de tweede helft van de jaren vijftig. De jaren waarin de Italiaanse televisie nog maar net was begonnen aan de heiligste van al haar heilige missies: de Italianen Italiaans te leren.
Prediker
Nee, Voghera zag zichzelf niet als schrijver van romans, maar meer als essayist, of nog liever als “een moraliserende prediker waar niemand naar luistert”. Ziehier, besloten in het adjectief, de belangrijkste reden waarom men in het hedendaagse Italië, in mijn Italië, dat van de laatste twee decennia, Giorgio Voghera niet meer leest.
Aantekeningen bij Vergeten schrijver Giorgio Voghera (1908-1999)
- Zie voor beide citaten: Carcere a Giaffa, Edizioni Studio Tesi, Pordenone 1985, p. 157.
- Naar mijn weten bestaan er geen Nederlandse vertalingen van Voghera’s werk.
- Bijgewerkt in augustus 2021.
Giorgio Voghera over Palestina in een roman uit 1967
Giorgio Voghera over Palestina: een verhaal. Kortgeleden heb ik een boek ter hand genomen dat ik in 1990 voor het eerst had gelezen. Er was toen een goede reden om mij in Quaderno d’Israele van Giorgio Voghero te verdiepen, namelijk in verband met het Etty Hillesum Seminar dat ik in 1988 in Rome had georganiseerd. Eén van de Italiaanse deelnemers, de hoogleraar vergelijkende literatuur Fabio Russo, vergeleek enkele thema’s in het werk van deze auteur met thema’s in Hillesums werk. Het was een mooie lezing, maar Voghera’s boek vond ik toen niet bijster interessant.
Ik heb het boek – je zou de titel kunnen vertalen met: Israëlcahier – de afgelopen maand herlezen, dus twintig jaar later. En dat was niet toevallig, aangezien ik naspeuringen doe over de Palestina-reis van Philip Mechanicus, die begin mei 1933 in Triëst op de boot naar het Beloofde Land stapte. In de literatuur dook de naam Voghera op. Zo vond ik opnieuw de weg naar zijn roman uit 1967.
De roman van Voghera
Maar nu over Voghera’s roman. Een roman? Ja en nee. Voghera beschrijft de periode 1938-1947 die hij heeft doorgebracht in Palestina. Hij belandde er dus vijf jaar na Mechanicus, die er overigens slechts drie weken was gebleven. Hij vluchtte kort voor de afkondiging van de antisemitische wetgeving (1938) onder de fascistische dictatuur van Mussolini. Voghero had de bui zien hangen en besloot tijdig zich in te schepen.
Zionisme
Dit bijzondere boek – een soort journaal in de vorm van een roman – zag het licht in 1967. Voghera had zijn tekst in het Hebreeuws geschreven en zelf in het Italiaans vertaald. Daarbij geholpen door zijn vader Guido. De keuze voor de vorm en zijn lange twijfelen voor hij tot publicatie overging, verantwoordt Voghera als volgt. Hij wilde de al wat ouder geworden zionisten niet voor het hoofd stoten, en bovendien wilde hij niet dat iemand zich in zekere romanpersonages zou kunnen of willen herkennen of zou worden herkend. Vandaar dat verwijzingen naar zaken en personen ontbreken.
Naar mijn gevoel valt het met die kritiek op de zionistische beweging erg mee. De auteur getuigt wèl van inzicht als hij duidelijk maakt dat deze faktor niet moet worden onderschat. Nederlanders weten immers, dat Jacob Israël de Haan, die net als Philip Mechanicus in het Algemeen Handelsblad over Palestina schreef (1919-1924), zijn kritiek op het zionisme met de dood heeft moeten bekopen. Hij werd in 1924 vermoord.
De schrijver Voghera
Voghera beschrijft in eenentwintig hoofdstukken zijn ervaringen in de kibboets. De verteller in deze autobiografische roman is de auteur zelf, en van zijn wereldbeeld maakt hij geen geheim: Jood, socialist, cosmopoliet (immers opgegroeid in Triëst) en niet religieus. Bovendien heeft hij een pessimistische visie op mens en wereld. Zijn reflexies over en zijn beschrijvingen van het leven in de kolonie moeten tegen deze achtergrond worden gelezen.
Nog een overweging voor ik het verhaal vertel over de twee personen wier namen in de titel van dit stukje staan. De episode van Esther en Jozua rust op een kernmotief van de Joodse spiritualiteit: de ontembare hang naar de waarheid. Hieraan moet worden toegevoegd het motief ‘interioriteit’ en het voelbaar aanwezige ethische engagement. Gedrieën vormen zij het fundament van het Israëlcahier. (Maar daarop kom ik in de nabije toekomst nog terug.)
Het verhaal
Voghera vertelt over de Turkse verloofden Esther en Jozua in hoofdstuk 18. De twee jonggeliefden kwamen in de kolonie in afwachting van het gereedkomen van hun huis in Tel-Aviv waar ze na hun huwelijksvoltrekking zouden intrekken. Jozua was vaak afwezig: hij had zaken te regelen in de stad. De wat verlegen en stille Esther bleef in de kolonie waar ze in de keuken was ingedeeld. Een moederlijk type en erg religieus, ze droeg bijvoorbeeld jurken en niet de korte broeken waarin de andere meisjes rondliepen. De stellen die geen eigen tent of kamer hadden gingen ’s avonds op zoek naar een plekje in de tuin; Esther en Jozua bleven praten in een hoek van de eetzaal.
Aan dit prille geluk kwam een einde door de dood van Jozua. De ware toedracht van het ongeluk werd nooit opgehelderd, maar het praatje ging dat hij was omgekomen door de ontploffing van de bom die hij zelf aan het prepareren was. Voghera schrijft dat hij dit gerucht niet geloofwaardig achtte, omdat rechtse elementen uit de socialistische kibboetsen werden geweerd. Hij voegt echter direct een sterk element van twijfel toe als hij schrijft dat de leiding van de kibboets wellicht niet van Jozua’s achtergrond op de hoogte was.
Esther verliet na de tragedie direct de kibboets, maar keerde enkele maanden later terug om zich stabiel in de kolonie te vestigen. Ze leek veranderd, was ondernemend en doortastend geworden. Nieuwe taken nam zij op zich, waaronder de eerste beginselen van de militaire instructie van de meisjes op school. Verder nam zij het het met de Joodse voedselwetten minder nauw; en de attenties van een jongeman in de kolonie wees ze niet af.
Esther over haar Jozua
Toch was ze haar Jozua niet vergeten. Dat bleek uit een gesprek met haar vriendin dat door de verteller ‘ongewild’ werd afgeluisterd. De vriendin beklemtoonde dat ze Jozua moest vergeten en aan haar toekomst denken. Dan vertelt Esther dat zij en Jozua in de drie maanden voor zij in de kolonie kwamen minnaars waren geweest. Zij wilde dat niet, maar werd door haar geliefde op zachte maar besliste wijze overtuigd. Zij voelde dat zij voor hem een offer bracht. Vanuit haar religieuze optiek kwam het haar voor als een Goddelijk straf die haar trof, niet hem.
En ze vertelt verder: in zijn nabijheid verkeren, luisteren naar zijn woorden, ervaren hoe goed hij haar begreep, van zijn attenties genieten, dat alles was van een paradijsachtige heerlijkheid. En hoe scherp wist hij anderen niet te doorgronden, en met welk een oneindige goedheid deed hij dat. Het waren tenslotte deze goedheid en opofferingsgezindheid, die hem noodlottig zijn geworden. Op dit punt aangekomen onderbreekt de verteller zijn verslag. Hij wil de lezer voorbereiden op de laatste zin die Esther haar vriendin ter overweging geeft. Die zin bezorgt hem de koude rillingen. Esther zegt over haar geliefde Jozua:
Het is misschien beter zo, ik bedoel, dat hij dood is. Hij was voor deze wereld veel te goed en zou verschrikkelijk hebben moeten lijden.
Voghera sluit met deze woorden het hoofdstuk af. Aan de lezer het oordeel.
Zie ook de post over Voghera: Een vergeten moralist
Aantekeningen bij Giorgio Voghera over Palestinal
- Giorgio Voghera, Quaderno d’Israele, Edizioni Studio Tesi, Pordenone 1986 (11967, 21980).
- Fabio Russo’s bijdrage heb ik later opgenomen in de bundel L’esperienza dell’Altro. Studi su Etty Hillesum, a cura di Gerrit Van Oord, Apeiron Editori, Sant’Oreste, 1990. Quaderno, pp. 203-206.
- De reportages werden gebundeld in Een volk bouwt zijn huis. Palestijnse reisschetsen, uitgegeven door het Algemeen Handelsblad in oktober 1933.
- Deze feuilletons kunnen worden geraadpleegd op www.dbnl.nl