De novelle van Giovanni Verga De verleiding verscheen in het jaar 1884 in een bundel rond het thema intime verhalen. Verga woonde in die jaren in Milaan. Het is goed mogelijk, dat de schrijver het bericht over deze vrouwenmoord Lees verder “Giovanni Verga De verleiding Een kort verhaal uit 1884”
Geschiedenis van een kus. Een verhaal van D’Annunzio
Gabriele D’Annunzio publiceerde dit korte verhaal – de Geschiedenis van een kus – op 2 juli 1886 in het Romeinse dagblad La Tribuna als ‘Storia di un bacio’. Een jongeman uit de provincie gooit in het mondaine Rome in twee jaar tijd een grote erfenis over de balk. Verarmd en beschaamd besluit hij zich in de TIber te verdrinken door van de Ripettabrug te spingen. Maar zijn laatste reis kan pas beginnen na op de brug een jongedame ongevraagd te hebben gekust.
Geschiedenis van een kus
De kroniekschrijver van deze krant is een van de meest gewetensvolle verslaggevers van Italië en doet zijn werk met grote hartstocht. Een paar weken geleden vermeldde hij dat Giovanni Mescia en Graziadio Ballanti, twee dappere mannen uit een der wijken langs de Tiber, een jongeman uit de rivier hadden gered die met de duidelijke bedoeling om te sterven van de Ripettabrug was gesprongen.
De geprezen kroniekschrijver heeft, naast andere kwaliteiten, een eigenschap vrij zeldzaam onder zijn collega’s: discretie. Van de naam van de ongelukkige jongeman gaf hij slechts de initiaal P. Het verslag van die duik in het water van de Tiber zal daarom geen sporen hebben achtergelaten in het geheugen van de lezers.
Maar de jongeman over wie ik het vandaag heb, was niet in de rivier gesprongen zoals elke andere ongelukkige zou hebben gedaan. Voor hij stierf had hij nog een laatste vreugde willen beleven en was daarom minstens een paar uur op en neer gelopen over de brug die de Gemeente later had aangekocht.
De jongeman heette Guido Paulati en kwam uit Aquila. Hij bezat met zijn floride uiterlijk en licht blozende wangen de schoonheid waarvoor de jeugd van Aquila bekend staat. Van karakter was hij vrolijk gestemd en geneigd tot plezier. Zijn ouders hadden hem naar Rome gestuurd om rechten te studeren. Maar voordat hij het laatste examen kon afleggen en zich jurist had kunnen noemen, had hij de pech kort na elkaar zijn vader en moeder te verliezen.
Welnu, waarom zou een wees die tweehonderdduizend lire heeft geërfd in zijn provinciestad moeten blijven? En waarom zou hij in hemelsnaam nog afstuderen?
Met verve stortte Guido zich in het mondaine leven. Hij beschikte gedurende twee jaar over honderdduizend lire aan kapitaal en liet in de salons van alle belangrijke Romeinse en exotische tendresses zijn geur van zijn vétyver achter. Hij bezat rij- en trekpaarden. Daaronder waren ook twee prachtige roans waaraan de bezoekers van Villa Borghese en Villa Pamphili nog steeds met bewondering terugdenken. Met veel bravoure en een zekere mate van geluk bracht hij verschillende nachten door aan de tafels van de speelzalen. Eèn seizoen en niet zonder durf nam hij deel aan de vossenjacht en werd in deze krant zelfs een keer genoemd door Bici. Bij de laatste Capannelle races eindigde hij als laatste: zijn neergang was begonnen.
Cher ami, la vie que tu mènes
Ne peut pas toujours durer!…
Zo ongeveer gaat het oude deuntje, dat de zeer blonde Kadir vaak zong met haar hoge stemmetje zonder “r”,
Zonder middelen gebleven, was Guido genoodzaakt zijn phaeton, zijn paarden en zelfs zijn meubels te verkopen. Hij trok zich terug in een klein en bescheiden gemeubileerd appartement in de Via della Scrofa. Daar zette hij zich aan het nadenken.
Hier is het natuurlijke verloop van zijn ideeën:
- Als de mens gaapt, is de mens niet gelukkig.
- Ik gaap alleen maar.
- Dus ben ik niet gelukkig.
Zelfs een Galileo Galilei zou niet in staat zijn geweest een syllogisme te bedenken dat zo vitaal, zo coherent en, zo evident was. Het was tegelijk van bijzonder en van algemeen belang.
Guido ging verder met de tweede reeks:
- Ik gaap omdat ik me verveel.
- Ik verveel me omdat ik niet gelukkig ben.
- Ik ben niet gelukkig omdat ik geen geld heb.
En hij voegde eraan toe: – Ik begrijp niet waarom iemand niet twee moeders en twee vaders zou kunnen hebben, of zelfs drie, of zelfs vier, of zelfs zes, om twee, drie, vier, zes keer te erven! Wat heb ik nu nog? Ik heb geen familie of verre verwanten van wie ik iets kan verwachten. En een manier om wat van dat verachtelijke goud te bemachtigen dat ik zo hard nodig heb, ken ik evenmin. Ik kan notarisklerk worden. Of ambtenaar op het ministerie van Landbouw. Ik kan solliciteren naar een betrekking als bode of als winkelbediende… Waar zou ik nog meer naar kunnen solliciteren?
Maar nee, het is beter om tot het einde een heer te blijven en heldhaftig te sterven. That is the question… Maar hoe te sterven? Vergif geeft vreselijke buikpijnen en kleurt de huid paars, zeggen ze. Het touw geeft, zeggen ze, een bijzondere wellust, maar het laat van de gehangene ook een belachelijk beeld van een hangende worst achter.
Het pistool vervormt, drukt de hersenen uit hun natuurlijke plaats, veroorzaakt soms een afschuwelijke en diepe maar niet fatale wond. Het steekwapen vraagt om een vaste hand en ik heb te veel misbruik gemaakt van … koffie. De kolen moeten worden overgelaten aan de dienstmeisjes, kleermakers en figuranten van het Quirinotheater. Conclusie? Ik mag dan wel op de Tiber kunnen roeien, maar zwemmen heb ik nooit geleerd. Ik zal me verdrinken in de Tiber. Dat is mijn vaste besluit.
Hij glimlachte zoals de eerwaarde heer Depretis glimlachte als hij een moeilijke parlementaire knoop had ontrafeld.
– Maar ik wil van mijn laatste troost niet afzien. De gelovige christen ontvangt de laatste sacramenten terwijl hij sterft. En ik, mohammedaan van roeping, zal de laatste kus nemen.
Daarom liep Guido Paulati die ochtend op en neer over de brug. Hij wachtte op de komst van een jongedame, de uitverkorene, die hij – bij leven – tot vrouw zou hebben genomen. Het was zijn bedoeling een kus op haar maagdelijke mond te drukken en de prijs voor zijn vermetelheid te betalen door zich in de rivier te storten. Zoals de lezeressen kunnen vaststellen, had het verhaal een mooie romantische strekking.
In een van de nieuwe gebouwen in Prati di Castello, in een kleine villa omringd door een tuin waarin rozen en jasmijn bloeiden, onschuldig als in een kloostertuin, woonde Sir Keck. Hij was een oude Engelsman, weduwnaar en rijk zoals alle Engelsen op leeftijd die zich in Rome vestigen. Sir Keck had zich in zijn villa teruggetrokken met zijn dochter, miss Claribel. Hij wedijverde in de rozenteelt in ijver en geduld met graaf Bobrinsky, die in Villa Malta de mooiste rozentuinen van Italië bezit.
De jongedame miss Claribel was blond, asblond als Russische thee waarin een druppel melk was gevallen. Ze was lang en slank als de Keepsakes figuurtjes en deed denken aan die prachtige verzen van Tennyson waarmee het eerste deel van de Poems opent. Ik roep ze in de herinnering.
Where Claribellow lieth
The breezes pause and die,
Letting the rose-leaves fall:
Butt the solemn oak tree sigheth,
Thick-leaved, ambrosial
With an ancient melody
In an inward agony,
Where Claribel low lieth,’
Claribel kwam in gezelschap van mistress Leechwood te voet terug van de evangelische kerk. Het was in de wonderbare maand mei, waarin Rome de kleur van goud aanneemt. Claribel liep met ferme pas en rechtop als een lelie. In haar ene hand hield zij het in marokijn gebonden heilige boek en in haar andere een bos irissen, die grote, paarse, geurige irissen waar Elaine zo van hield.
Elaine the fair, Elaine the loveable
Elaine, the lily maid of Astolat…
Mistress Leechwood kwam naast haar lopen. Zij had haar ogen neergeslagen en haar ellebogen tegen haar zij gedrukt en zij was zo stijf als een stok. Mechanisch zette zij haar ene grote voet voor de andere en nooit hief zij haar blik op naar de mensen of dingen die ze tegenkwam. Met deze perfecte waardigheid van houding en gang had mistress Leechwood het vertrouwen en de achting van Sir Keck verworven.
Guido had al meer dan twintig jongedames voorbij laten gaan. Geen van hen benaderde zijn ideaal, geen van hen was waardig om het begin van de laatste reis van een ongelukkig man te worden.
Hij zocht naar en hij wachtte op een blondine. En dit waren allemaal brunettes, kastagnebruine of roodharigen.
Nog twee jongedames liepen voorbij. Ze leken zussen en waren mooi en lieftallig, maar op hun onschuldige voorhoofd krulde zwart haar, zoals je dat wel ziet bij bepaalde Muriliaanse madonna’s.
Guido bedwong zich en volgde hen met zijn blik.
Met zijn valse oude Moorse architectuur van hout en karton, leek het Alhambra jonger in de zon. Een deel van Palazzo Borghese, waar de fontein spoot, zag er in het ochtendlicht uit als een groot stuk antiek zilverwerk. Onder de brug stroomde rustig en plechtig de rivier. Een paar schuiten lagen roerloos aan de oever.
Plotseling schrok Guido op. Juffrouw Claribel was aan het begin van de brug verschenen. Het uur van de dood was nabij.
De jongeman voelde het bloed naar zijn hart stromen. Een verward gezoem vulde zijn oren, een rode waas trok voor zijn ogen.
Miss Claribel kwam naderbij. Guido ging op haar af, nam haar in zijn armen, drukte zijn mond op de hare en sprong toen met een bewonderenswaardige snelheid over de borstwering en verdween in de Tiber.
Miss Claribel slaakte een kreet van schrik en zij draaide zich om naar mistress Leechwood, die groen was geworden als een zieke turkoois.
Mensen stroomden toe en iedereen schreeuwde:
– Red hem! Red hem!
Zoals ik in het begin al zei, namen Giovanni Meschia en Graziadio Ballanti deze onbaatzuchtige taak op zich.
Miss Claribel, ondersteund en aangespoord door de gouvernante, vervolgde haar weg naar huis. Achter haar een kudde nietsnutten die maar doorkletsten over wie weet wat voor vreselijke passionele romance.
Voor zij huiswaarts ging, hoorde zij nog de stemmen van de mensen die waren toegesneld.
– Hij is dood!
– Nee, hij is niet dood!
– Hij ademt nog…
– Hij is gered! Laten we hem naar de Troostkamer brengen.
– Nee! Hij is niet dood!
– Hij is dood!
– Nee! Nee! Hij is flauwgevallen.
Zodra ze thuis kwam, wierp miss Claribel zich aan de borst van de most honorable Sir Keck, die op haar wachtte. Toen hij hoorde wat er gebeurd was, raakte hij in een diepe ontsteltenis.
Het arme kind, the poor little Claribel, kreeg hevige koorts en hallucinaties. Later, tijdens een moment van kalmte, opende zij haar grote, onschuldige ogen, die leken op twee viooltjes in melk, en vroeg:
– Leeft de stakker of is hij dood?
De vader antwoordde:
– Hij leeft.
En de lieftallige dochter:
– Welnu, vader, het is noodzakelijk dat ik met hem trouw, of dat ik hem dood.
En de vader in alle eenvoud:
– Er zit niets anders op, indeed.
Samen vertrokken ze naar Aquila waar een volkomen herstelde Guido Paulati onderdak had gevonden bij een vriend.
Miss Claribel vroeg streng:
– Wat was uw bedoeling, mijnheer … mij geweld aan te doen?
– Vastbesloten om te sterven, antwoordde Guido, wilde ik mijn laatste reis beginnen, getroost door uw onbevlekte mond.
Toen nam Sir Keck met plechtige ernst drie boeken uit zijn zak en legde ze op tafel. Ze waren alle drie gebonden in linnen en met gouden opdruk versierd.
Het waren: De Bijbel, Robinson Crusoe en Gulliver.
En hij liet Guido zweren:
- Op de Bijbel, dat hij zijn bruid trouw zou blijven;
- Op Robinson Crusoe, dat hij nooit de huiselijke haard zou verlaten om de wereld te bereizen;
- Op Gulliver, dat hij zich ver zou houden van de intriges van het hof en de ceremonies van Satan.
Guido zwoer met gesloten ogen.
En zo werd miss Claribel de zijne.
Were Claribel low lieth
The breezes pause and die,
Letting the rose-leaves fall.
Aantekeningen bij Geschiedenis van een kus. Een verhaal van D’Annunzio
- Het verhaal verscheen in de rubriek Cronache mondane die Gabriele D’Annunzio voor La Tribuna beheerde. Hij ondertekende het met het pseudoniem Duca Minima.
- De Ripettabrug werd in 1885-1886 in opdracht van enkele Romeinse ondernemers gebouwd door een Belgisch bedrijf, gespecialiseerd in dit type constructies. De Gemeense Rome kocht daarna de brug kort na het gereedkomen. In 1901 werd hij uiteindelijk afgebroken.
- Over de Ripettabrug zie ook dit artikel.