Niet zo lang geleden kwam een vroege en onuitgegeven tekst van Pasolini aan het licht. Het gaat om een kort essay over het werk van de kunstschilder Giuseppe Zigaina (1924-2005).
Pasolini schreef de tekst ter gelegenheid van de tentoonstelling van diens schilderijen in de zomer van 1949. Het stuk verscheen in de depliant die de expositie begeleidde. Hier volgt eerst mijn vertaling van Pasolini’s essay, daarna een paragraaf over de vriendschap tussen de dichter en de schilder.
1
We hadden op
tentoonstellingen van Zigaina al enkele ‘Pescatori’ (Vissers) of ‘Operai’ (Arbeiders) gezien, en misschien ook wel stakende arbeiders. Die waren echter ondergedompeld in een bij uitstek lyrische compositie, waarvan men een zekere objectiviteit van representatie accepteert en die gelden voor heilige scènes, die per definitie worden geprezen als lyrisch. Zij waren onlosmakelijk verbonden met hun apriori poëtische aard, met hun talige obsessies. Het uitzonderlijke van de provinciaal Zigaina lag precies daarin: zijn werk was nog doortrokken van zijn brandende inspiratie waarin de reminicenties aan Picasso en Rouault, aan de Fauves of de Bizantijnen werden verteerd.Op zijn aangeboren expressionisme
volgt nu, bijna door osmosi, een expressionisme waarvan de inhoud niet langer ligt in zijn eigen stilystische noodzaak, maar daarbuiten, in een objectieve realiteit, of, en dat geldt hier, in een expliet verklaarde maatschappelijke werkelijkheid.We dienen meteen vast te stellen dat de ‘Guernìca’, bron en model van erg veel vergelijkbare ‘realiteiten’, hier slechts telt in de mate dat een Chagall of een Rouault of een Kandìnski telt. Het zijn de namen van een Parijse en Midden-Europese beschaving, die deze desolate groene en witte provincie, gelegen tussen een herinneringen arm Friuli en een door Europese ideeën aangestoken
, als bij betovering opnieuw tot leven brengt.2
Zigaina’s techniek is vanaf het begin zo persoonlijk, dat zij de suggestie oproept van een spontane kalligrafie, waarin wij de eerste trekken van een styl reeds kunnen ontwaren. Die techniek ondergaat een kleine maar diepgaande verandering, niet alleen in het bewustzijn van de schilder, maar ook in de resultaten. Hoeveel Zigaina’s vriendelijkheid en vrijgevigheid telden bij het ‘engagement’ van de schilder, is een probleem dat ik in deze korte inleiding niet kan bespreken. Het is overigens de vraag of de glimlach van dankbaarheid van één van de arbeiders, die hij schildert omdat hij een van hen is, volstaat om hem te compenseren.
Vanuit ons gezichtspunt kunnen we echter toevoegen, dat vóór de scènes met de arbeiders (die hij aanvoelt met de wanhoop van een zondagse en nachtelijke buitenwijk) weergegeven met een gedegenereerd groen, grauw geworden door de fabrieksrook en met een kinderlijke wanhoop over een lotsbestemming, verhit door protest en geweten – dat vóór de proletarische fietsen en fabrieken van een smerige meedogenloze Stad, het ruimteprobleem wordt herboren, dat hij aanklaagt met het gebruik van een zuur, wreed en infantiel groen. In deze voorstelling van de uitgebuitenen en gedenigreerden staat hem geen ander protest ter beschikking.
Tot zover de onuitgegeven tekst.
De lange vriendschap tussen Pasolini en Zigaina
Pasolini en Zigaina ontmoetten elkaar in 1945 op het centrale plein in het Friulaanse dorp Reda. Beide mannen waren actieve leden van de Italiaanse communistische partij (de P.C.I.) en aanwezig bij de politieke manifestatie die die plaatselijk afdeling had georganiseerd. De vriendschap die ontstond, bleek hecht en duurde tot aan de dood van de dichter.
De bovenstaande recensie verscheen in 1949 ter gelegenheid van Zigaina’s personale van 8 tot 21 juni in Venetië in de gallerie Bevilaqua La Massa op het San Marcoplein. In hetzelfde jaar maakt Zigaina voor Pasolini’s dichtbundel Dov’è la mia patria, Waar is mijn vaderland, dertien tekeningen. Zigaina werkt mee aan de film theorema en krijgt een rol in Decameron.
Pasolini wifdt aan aan de kunstschilder het gedicht Quadri friulani, Friulaanse schilderijen, dat verscheen in de bundel Le ceneri di Gramsci.
Van Giuseppe Zigaina verschijnt in 1987 zijn ‘Pasolini en de dood’. Het eerste van acht boeken.
Aantekeningen bij Onuitgegeven tekst van Pasolini gevonden
- Zie over de kunstenaar de website Archivio Giuseppe Zigaina.
- Pier Paolo Pasolini, Dov è la mia patria. Con 13 disegni di Giuseppe Zigaina. Pordenone: Edizioni dell’Academiuta, 1949. Zeer zeldzame uitgave.
- Pier Paolo Pasolini. Le ceneri di Gramsci. Milano: Garzanti, 1976. Zie pp 53-61 voor de ‘Quadri friulani’. Deze uitgave heeft op de kaft een detail van een schilderij uit 1951 van Zigaina.
- Ik schreef eerder een post over prachtige boek over Pasolini’s privé bibliotheek. Zie hier.